Anton Bruckner
Van Wikipedia
Josef Anton Bruckner (Ansfelden, 4 september 1824 - Wenen, 11 oktober 1896) was een Oostenrijks componist. Hij dankt zijn roem hoofdzakelijk aan zijn elf groots opgezette symfonieën (genummerd 00 (studiesymfonie), 0 t/m 9, de laatste is onvoltooid), zijn drie missen, zijn Te Deum en zijn strijkkwintet. Hij beperkte zich vrijwel tot enkele genres (symfonieën en religieus koorwerk), maar daarin bereikte hij grote hoogten.
Inhoud |
[bewerk] Levensloop
Bruckner werd geboren in het kleine dorpje Ansfelden bij Linz in Opper-Oostenrijk, waar zijn vader dorpsschoolmeester was. Hij ging piano, viool, orgel en compositie studeren, maar hij had daarbij geen grote namen onder zijn leraren. Hij was tijdens zijn leven vooral bekend als organist: zijn roem als componist kwam pas aan het eind van zijn leven. Dat bracht hij na de dood van zijn vader door in het Chorherrenstift St. Florian (vanaf 1836), in Linz (vanaf 1855) en in Wenen (vanaf 1868). Hij leek aanvankelijk voorbestemd zijn vader op te volgen als schoolmeester. Zijn eerste standplaats was het eenzame gehuchtje Windhaag, waar hij hulpmeester werd en waar zijn eerste composities ontstonden. Gelukkig bracht de betrekking als organist van zijn geliefde orgel van St. Florian hem helemaal terug bij de muziek. Zijn eerste composities ontstonden al vroeg in zijn leven en waren vooral liturgisch van aard. Zijn Requiem in d (1849) bewijst dat hij al in zijn 'jonge jaren' over grote compositorische gaven beschikte en op de hoogte was van de 'Klassieken' als Mozart en Haydn. Toch durfde Bruckner de stap naar de professionele compositie niet te wagen. Het lag in zijn aard om veilige wegen te bewandelen en ambtenaar te worden. Uiteindelijk werd hij toch domorganist in Linz. Hij telde de Linzer bisschop Rudigier onder een van zijn trouwste aanhangers. Daarnaast bleef hij harmonieleer en compositie studeren. Zijn obsessie om overal examenpapiertjes van te hebben is legendarisch geworden. Belangrijke leermeesters in zijn late studiejaren waren Simon Sechter (harmonie en contrapunt) en Otto Kitzler die hem de weg naar de symfonie wees. Op een zeker moment (1864) kon niemand hem meer wat leren en waagde hij de stap. In 1864 en 1865 schreef Bruckner respectievelijk zijn mis in d en zijn eerste symfonie in c. Het waren meesterwerken die op de toenmalige luisteraars een verpletterende indruk gemaakt moeten hebben. Toch werden deze, en ook zijn latere grote werken door dat publiek zelden begrepen. In 1865 maakte hij kennis met de persoon en de muziek van Richard Wagner. Al begreep hij van Wagners literaire drama's vrijwel niets, de klankwereld van deze titaan opende voor Bruckner definitief de poort naar de nieuwe symfonische klankwereld. Het waren en bleven gescheiden klankwerelden, die van Wagner en Bruckner. Bruckner bleef het symfonische schema trouw en gebruikte meer de stijlmiddelen, polyfonie en harmonie van Palestrina, Bach, Mozart en Schubert. Ten onrechte werd en wordt Bruckner dan ook beschouwd als een opvolger van Beethoven en een symfonische Wagner-adept. In 1868 vertrok Bruckner definitief naar Wenen om daar als docent harmonieleer en contrapunt aan het conservatorium zijn oude leermeester Simon Sechter op te volgen.
Bruckner bleef tot het eind een groot bewonderaar van Wagner, aan wie hij zijn derde symfonie opdroeg, en had onder zijn navolgers Hans Rott, Henryk Wieniawski, Hugo Wolf en Gustav Mahler. Hij had ook te maken met felle tegenstand: tijdens de première van zijn derde symfonie in Wenen verliet vrijwel het hele publiek de zaal. Het waren vooral de critici die Bruckner niet serieus namen. Daarbij speelden ook niet-muzikale aspecten een rol, zoals zijn eenvoudige afkomst (die zich uitte in zijn provinciale kleding en accent). De diepgelovige Bruckner was een uiterst onzeker persoon en werd mede daardoor voor een simpele ziel aangezien; men wilde er niet aan dat zo iemand zulke symfonische bouwwerken kon optrekken.
Van zijn collega-componisten liet met name Brahms zich laatdunkend over Bruckner uit. De monumentale en diep religieuze muziek van Bruckner stond in schril contrast met de romantische en fijnbesnaarde muziek van Brahms. Behalve hetzelfde lievelingsgerecht, een Oostenrijkse pasta, hadden beide meesters niets met elkaar gemeen. De kritiek van zowel Brahms als vele recensenten moet worden bekeken vanuit het Brahms-Wagnerconflict dat muzikaal Duitsland in de tweede helft van de 19e eeuw in zijn greep hield: Brahms werd in de pers afgeschilderd als het icoon van de traditiegebonden "absolute" muziek; Wagner stond voor muzikale vernieuwing en het Gesamtkunstwerk. Hoewel Bruckners symfonieën in dit licht gezien eigenlijk tot de "absolute muziek" behoren (zij verwijzen namelijk niet naar een buitenmuzikale inhoud), werd hij om zijn grenzeloze bewondering voor Wagner niettemin bij het laatste kamp ingedeeld en ontving hij in de pers van conservatieve critici, onder aanvoering van Eduard Hanslick, vernietigende kritieken, waaronder hij ten zeerste leed.
Bruckner kreeg aan het eind van zijn leven de roem en de erkenning waar hij tientallen jaren naar had uitgezien. Hij werd eredoctor aan de Weense universiteit, werd door de Oostenrijkse keizer onderscheiden in de Frans-Jozef Orde en kreeg van de keizer een pensioen en een comfortabel oudendagverblijf in het Schloss Belvedere in Wenen. Bruckner was in zijn laatste jaren chronisch ziek (hartklachten). Tot op de laatste dag werkte hij aan zijn negende symfonie, waarvan de finale op een haar na voltooid was. Op 11 oktober 1896 blies hij vredig zijn laatste adem uit. Van die vrijwel voltooide finale is het grootste deel van het manuscript bewaard. De vermoedens bestaan dat ook de ontbrekende schetsen en orkestraties er nog (geweest) zijn. Bruckner werd, geheel volgens zijn laatste wens, begraven in de crypte van 'zijn' stift Sankt Florian bij Linz, direct onder het orgel waar zijn talent vijftig jaar eerder tot wasdom kwam.
Bruckner was zeer gevoelig voor kritiek en onderwierp zijn werken vaak aan een grondige revisie. Van bijna al zijn symfonieën bestaan verschillende versies, een karakteristiek Bruckner-verschijnsel. Toch neigt men tegenwoordig naar uitvoering van uitsluitend door Bruckner zelf geautoriseerde versies en de Originalfassungen van zijn symfonieën. Zelfs zijn onvoltooid gebleven grootse finale van de 9e symfonie is sinds de eerste reconstructiepogingen in de jaren '70 van de 20e eeuw al in vele versies uitgegeven en uitgevoerd.
In Ansfelden staat nog Bruckners geboortehuis, overigens flink verbouwd en onherkenbaar 'gerestaureerd'. Sinds 1996 is Ansfelden een bezoekerscentrum ABC (Anton Bruckner Centrum) ingericht van waaruit men een 9 km lange wandeling door het typische Ober-Oostenrijkse Brucknerland kan maken naar het Stift Sankt Florian. Men loopt van zijn geboortehuis naar zijn graf met een koptelefoon op met fragmenten van 10 symfonieën als reismuziek. In Linz is de Dom en zijn orgel en het muziektheater Das Brucknerhaus (1974) bezienswaardig. Verdere bezienswaardige Brucknerplaatsen zijn Enns, Steyr, Kremsmünster en natuurlijk Wenen.
[bewerk] De belangrijkste werken van Bruckner
[bewerk] Symfonieën
- Symfonie nr. 00 in f (studiesymfonie 1863)
- Symfonie nr. 0 in d (Die Nullte 1869)
- Symfonie nr. 1 in c (Linzer Fassung 1865/66/1876, Wiener Fassung 1891)
- Symfonie nr. 2 in c (Pausensymfonie 1872, omwerkingen 1873, 1876)
- Symfonie nr. 3 in d (Wagnersymfonie 1873, omwerkingen 1877, 1889)
- Symfonie nr. 4 in Es (Romantische 1874, omwerkingen 1876, 1878, 1881)
- Symfonie nr. 5 in Bes (Fantastische 1875-76)
- Symfonie nr. 6 in A (1881)
- Symfonie nr. 7 in E (1883)
- Symfonie nr. 8 in c (Die Apocalyptische 1885, omwerking 1887-88)
- Symfonie nr. 9 in d (Dem Lieben Gott 1887-1896)
[bewerk] Overige Orkestwerken
- Vier orkeststukken (1862)
- Ouverture in g (1863)
[bewerk] Kamermuziek
- Strijkkwartet in c (1862)
- Strijkkwintet in F (1879)
[bewerk] Kerkmuziek
- Locus Iste
- Mis in C (Windhager Messe) (1842)
- Requiem in d (1849)
- Missa Solemnis in Bes (1854)
- Mis in d (1864)
- Mis in e (1866)
- Mis in f (1868)
- Te Deum in C (1883)
- Psalm 150 (1892)
tal van motetten, psalmzettingen, enzovoort
[bewerk] Koormuziek
- Germanenzug voor mannenkoor en orkest (1863)
- Helgoland voor mannenkoor en orkest (1893)
[bewerk] Omstreden of twijfelachtig
- Symfonisches Prealudium (1876) (Zie ook The Symfonisches Prealudium?)