Intensieve veehouderij
Van Wikipedia
Intensieve veehouderij is een ander benaming voor niet grondgebonden veehouderij. Dit zijn bedrijven die in tegenstelling tot bijvoorbeeld de melkveehouderij niet gebonden zijn aan land voor hun voedselvoorziening. De intensieve veehouderij heeft zich in Nederland voornamelijk ontwikkeld op de zandgrond. Typische intensieve veehouderijen zijn de varkenshouderij, pluimveehouderij en de vleeskalverhouderij. Een vaak vergeten vorm maar, wel een veel gehekelde vorm van intensieve veehouderij is de pelsdierfokkerij. De Aquacultuur is de jongste vorm van intensieve veehouderij en een sterk opkomende vorm. Zo zijn in Nederland de meeste forelkwekerijen van Europa gevestigd waarvan het merendeel op de Peel. De Peel is een gebied met historisch gezien veel intensieve veehouderij.
[bewerk] Geschiedenis
Voor 1850 waren vrijwel alle agrarische bedrijven op de zandgrond en in Nederland gecombineerde bedrijven. Dit houdt in dat er zowel plantaardige als dierlijke productie plaatsvond op deze bedrijven. Het houden van vee was op de zandgronden een welkome aanvulling van meststoffen voor de plantaardige productie. Na 1850 stegen de prijzen voor dierlijke producten zoals boter en vlees veel sneller dan de prijzen van plantaardige producten. Door deze prijsstijging van dierlijke producten gingen agrarische bedrijven zich steeds meer toeleggen op dierlijke productie. Dierlijke productie werd in plaats van een aanvulling op de plantaardige productie de hoofdtak van deze agrarische bedrijven, terwijl de plantaardig productie werd gebruikt voor het maken van veevoer. De dierlijke productie kon mede zulke grote vormen aannemen doordat er goedkoop plantaardige producten konden worden geimporteerd die als diervoerder gebruikt konden worden. Zo was Nederland vlak voor de Eerste Wereldoorlog een van de grootste maïsimporteurs van Europa. Door het verslechteren van de economische omstandigheden in de jaren 20, de verminderde exportmogelijkheden en stijgende prijzen van de grondstoffen voor het veevoer, die veelal geïmporteerd moesten worden, gingen bedrijven de productiviteit per arbeidskracht te verhogen om zo nogsteeds een voldoende inkomen te genereren
Na de Tweede Wereldoorlog, met de opkomst van de Europese Unie en mede dankzij het gemeenschappelijk landbouwbeleid kwam de intensieve veehouderij in een stroomversnelling. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid had als doel een stabiele voedselvoorziening, lage prijzen voor de consument en een goed inkomen voor de boeren. Om een stabiele voedselvoorziening te krijgen streefde de Europese Unie naar een overschot van producten. Om dit voor elkaar te krijgen werd er door de Europese Unie en de nationale overheden veel geld geïnvesteerd in onderzoek om de productie te optimaliseren. Dus met minimale mankracht, grondstoffen en dieren zo'n hoog mogelijke productie halen. Daarnaast konden agrarische bedrijven door stabiele en relatief hoge prijzen makkelijk geld lenen om schaalvergroting toe te passen.
De intensieve veehouderij bereikte haar hoogtepunt ten tijde van het gat van Rotterdam. Dit gat van Rotterdam is ontstaan tijdens de GATT onderhandelingen waar de EU heeft toegezegd graanvervangers zonder importheffingen geïmporteerd mochten worden. Deze graanvervangers vormen goede en goedkope onderdelen voor krachtvoer, zodat de intensieve veehouderij in Nederland kon verder groeien vanwege de lage voerkosten. Eind jaren zeventig begin jaren tachtig veranderde de publieke opinie ten opzichte van milieu en dierwelzijn. Sindsdien is het aantal intensieve veehouderijbedrijven afgenomen en zijn er alternatieve houderijsystemen ontwikkeld zoals bijvoorbeeld scharrelbedrijven in de pluimveehouderij en varkenshouderij.
[bewerk] Imagoprobleem
De intensieve veehouderij kampt al sinds de jaren tachtig met een imagoprobleem. Dit heeft verschillende oorzaken; één daarvan is het succes van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Het GLB heeft gezorgd voor de optimalisatie van de landouwsector zodat steeds minder mensen werkzaam zijn in de landbouw en grote groepen mensen steeds meer vervreemden van de landbouw. Een ander gevolg van het GLB dat heeft meegedragen aan het imagoprobleem is dat men dieren in de intensieve veehouderij teveel is gaan zien als productiemiddel en steeds minder als levend wezen. Door tegenstanders van de intensieve veehouderij wordt deze dan ook vaak aangeduid als bio-industrie.
[bewerk] De omschakeling
Door verandering van de publieke opinie ten opzichte van dierwelzijn ontstond er een markt voor dieren gehouden in andere huisvestingssysteem dan tot op dat moment gangbaar was. De huisvestingssystemen die als gevolg van deze vraag zijn ontstaan zijn vaak beter voor het dierwelzijn zoals, scharrelbedrijven of hebben een biologische insteek. Maar deze bedrijven blijven wel intensieve veehouderij want de ze bedrijven: houden veel dieren op een klein areaal, hebben geen eigen voervoorziening en hebben vaak onvoldoende land om hun op kwijt te kunnen.
Voorbeelden van alternatieve huisvestingssystemen zijn:
- scharrelhuisvesting voor varkens en leghennen
- biologisch met een hele ander visie op de landbouw,
- vrije uitloop bij leghennen
- verrijkte kooi bij leghennen
Lang niet alle gangbare bedrijven zijn overgestapt op alternatieve huisvestingssystemen, de belangrijkste reden is dat de markt voor producten van dit soort huisvestingssystemen beperkt is. In een beperkte markt ben je sterk afhankelijk van je afnemers een goed voorbeeld hiervan is de scharrelvarkenshouderij. Albert Heijn was de grootste afnemer van scharrelvarkensvlees, toen dit bedrijf besloot om niet langer scharrelvarkenvlees af te nemen maar over te stappen naar biologischvarkensvlees werden de scharrelvarkenshouders gedwongen om biologisch te gaan produceren want, er was geen afzet mogelijkheid meer voor scharrelvarkensvlees. Deze afhankelijkheid, de hoge investeringen en de geringe extra opbrengsten weerhouden een hoop gangbare bedrijven om over te stappen naar alternatieve huisvestingssystemen.