Spoorwegjargon
Van Wikipedia
Dit is een lijst van jargon die wordt gebruikt binnen de spoorwegen. Het overzicht bevat alleen termen die typisch zijn voor de spoorwegen. Vaktermen die ook in andere discplines worden gebruikt zijn niet opgenomen in dit overzicht, bijvoorbeeld hoofdschakelaar of kranssmering. Product- en merknamen zijn alleen opgenomen indien die in Nederland voorkomen.
Inhoudsopgave: A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z |
[bewerk] A
- Adhesielok
- Een lok die de aandrijfkracht uitsluitend via de wielen op de rails brengt
- Afspaninrichting
- Een installatie waarmee de draden van de bovenleiding op spanning worden gehouden
- Afstoten
- Het van een heuvel afduwen van een goederenwagen
- Asindeling of asopstelling
- De configuratie van de assen van een lok waarin aangegeven welke assen zijn aangedreven, het aantal draaistellen en het aantal assen per draaistel
- Aslast
- Het maximale gewicht op een set van twee wielen
- Auto(slaap)trein
- Een trein bestaande uit een combinatie van rijtuigen en autotransportwagens voor het transport van de auto's van de reizigers
[bewerk] B
- Baanvaksnelheid
- De maximaal toegestande snelheid op een traject
- Bagagerijtuig
- Een rijtuig bestemd voor vervoer van bagage en fietsen etc.
- Bak
- Synoniem voor rijtuig; zowel voor een getrokken rijtuig als een rijtuig van een treinstel
- Balkon
- Het gedeelte van een rijtuig waar toegang wordt verleend tot de buitendeuren
- Ballastbed
- Een laag grof grind waarin de bielsen worden gelegd
- Barrijtuig
- Een rijtuig voorzien van een kleine keuken, bar of cafetaria
- Biels
- Een dwarsligger waarop beide spoorstaven worden gemonteerd
- Blok
- Een sectie in een spoorlijn die wordt begrensd en beveiligd door seinen
- Boemel
- Een stoptrein die slechts enkele keren per dag rijdt
- Bovenbouw
- Het geheel van ballastbed, bielzen en spoorstaven
- Bovenleiding
- Een systeem van draden boven het spoor waarop de voedende elektrische spanning staat
- Breedspoor
- Spoor met een spoorwijdte van meer dan 1435mm
- BS
- Bovenkant spoorstaaf; wordt als referentie gebruikt bij hoogtemeting van materieel en infrastructuur
- Buffer
- Verende constructie die de drukkrachten tussen gekoppelde rijtuigen/loks opvangt
- Bufferbalgen
- De rubberen afdichting tussen twee gekoppelde rijtuigen
[bewerk] C
- Coach
- De stoelen in een rijtuig met middengang zijn zo geplaatst dat de reizigers allemaal dezelfde kant op kijken
- Combineren
- Het koppelen van treinen voor een gezamenlijk vervolg van een (deel van een) route
- Compartiment
- Algemene uitdrukking voor een afgesloten ruimte binnen een rijtuig, kan b.v. een coupe zijn
- Conducteur
- De conducteur is in Nederland verantwoordelijk voor de trein; de taken zijn onder andere het sluiten van de deuren, geven van het vertreksein, service verlenen aan de reizigers en vervoersbewijzen controleren
- Couchette
- Een coupé met banken die voor de nacht worden omgeklapt tot ligbanken
- Coupé
- Een afgesloten compartiment met stoelen die toegangkelijk is via de zijgang
[bewerk] D
- Derde rail
- Een rail in het midden of de zijkant van het spoor waarop de voedende elektrische spanning staat
- Diensthalt
- Een stop van een trein waarbij de reizigers niet kunnen in-/uitstappen, b.v. om een machinist te wisselen
- Diensttrein
- Een trein voor het vervoer van spoorwegpersoneel
- Diesellocomotief
- Een locomotief die in de eigen energiebehoefte kan voorzien d.m.v. dieselmotor(en)
- Doorloopkop
- Een koprijtuig waarvan de voorzijde voorzien is van een cabine en van een doorgang voor reizigers naar een eventueel gekoppeld rijtuig
- Draagkabel
- De kabel van de bovenleiding die het systeem draagt en tevens voor elektrische geleiding zorgt
- Draaistel
- Een constructie waarin meerdere assen zijn ondergebracht en waarop het rijtuig/lok/wagen is opgelegd; het draaistel kan draaien ten opzichte van de lok
- Drukdicht
- Speciale uitvoering voor met name hogesnelheidstreinen die moet voorkomen dat drukgolven, veroorzaakt door passerende treinen of tunnels, het interieur bereiken
- Dubbel enkelspoor
- Een spoorlijn van twee sporen waarvan beide sporen geschikt zijn om in beide richtingen te gebruiken, en beide sporen een volledige autonome enkelspoorbeveiliging hebben
- Dubbel linkerspoorbeveiliging
- Een spoorlijn van twee sporen waarvan beide sporen geschikt zijn om in beide richtingen te gebruiken, en de linkerrijweg is beveiligd met voorsein en hoofdsein
- Dubbellok
- Een lok die bestaat uit twee vast gekoppelde loks
- Dubbelspoor
- Een spoorlijn die bestaat uit twee sporen, elk spoor wordt voor een verkeersrichting gebruikt
- Dubbeltractie
- Een trein laten trekken door meerdere loks
- Dwergsein
- Een laag driehoekig sein geplaatst op de grond naast het spoor
[bewerk] E
- Eilandperron
- Een perron dat aan beide zijden wordt omsloten door een spoor
- Elektrische locomotief (E-loc)
- Een locomotief die in de energiebehoefte voorziet d.m.v. een externe stroomvoorziening vanaf de spoorbaan
- Emplacement
- Gebied met opstelsporen
- Engels wissel (Engelsman)
- Een kruising van twee sporen waarbij tevens van spoor kan worden gewisseld
- Enkelspoor
- Een spoorlijn die bestaat uit een spoor voorover het vervoer in beide richtingen plaatsvindt
- ERTMS
- European Rail Traffic Management System; Europese standaard voor verkeersbegeleidingsysteem
- ETCS
- European Train Control System; automatische treinbeinvloedingsysteem volgens Europese standaard
- Euro balise
- Onderdeel van het ERTMS, grondbaken
- Euro-schuitje
- Een Europese standaarduitvoering van het sleepstuk van een pantograaf
[bewerk] F
- Flens
- De opstaande rand aan de buitenrand van het treinwiel
[bewerk] G
- Geledelok
- Een lok die bestaat uit twee delen rustend op drie draaistellen
- Getrokken rijtuigen
- Een eenheid met als functie het bieden van plaatsen t.b.v. reizigers, heeft geen eigen tractie en geen eigen energievoorziening
- Getrokken trein
- Een samenstelling van een lok(s) en rijtuigen
- Goederenwagen
- Een eenheid met als functie het bieden van vrachtruimte, heeft geen eigen tractie
[bewerk] H
- Halfje
- Een enkelvoudig wissel
- Hangdraden
- De vertikale draden waarmee de rijdraad aan de draagkabel hangt
- HC
- Afkorting voor hoofdconducteur
- Heuvelen
- Het rangeren van een goederentrein door ze zelfstandig van een hevel te laten afrollen
- Hybride locomotief
- Een locomotief met zowel een dieselmotor als de mogelijkheid gevoed te worden via een externe stroomvoorziening vanaf de spoorbaan
[bewerk] I
- ICE
- InterCity Express: hogesnelheidstrein van de Duitse Spoorwegen
- Inhaalspoor
- Een extra spoor waarop langzame treinen wachten om snellere treinen over het doorgaand spoor te laten passeren
- Intercity
- Een trein die stopt op de stations van grote steden en niet of weinig op tussengelegen stations
- Inwachten
- Het wachten van een trein totdat de spoorlijn beschikbaar/vrij is
[bewerk] J
- Jacobsdraaistel
- Een samenstelling waarbij twee aangrenzende rijtuigen op een gezamenlijk draaistel rusten
[bewerk] K
- Kaapsspoor
- Spoor met een spoorwijdte van 1067mm
- Kantelbaktrein
- Een systeem waarbij de carrosserie van de trein in de bochten tegenhangt om de centrifugale krachten te compenseren met als doel het halen van hogere snelheden
- Ketelwagen
- Een wagen bestemd voor het vervoer van vloeistoffen
- (Wissel)Kloot
- Een contragewicht op een handwissel wat het wissel in de uiterste positie houdt, zowel links- als rechtsleidend
- Klotengooier
- Rangeerder
- Koerswagen
- Enkele rijtuigen die van de trein worden losgekoppeld en die met een andere trein verder gaan naar een andere bestemming
- Kopmaken
- Het wenden van de trein naar een andere rijrichting
- Koppeling
- Een flexibele verbinding tussen rijtuigen/loks bestaande uit een oog dat over de trekhaak hangt en een stuk schroefdraad om de koppeling mee strak te zetten
- Koprijtuig
- Een rijtuig in een treinstel voorzien van een machinisten cabine
- Kopstation
- Een station waarvan de sporen aan het eind van het perron eindigen
- Kruiswissel
- Een constellatie van 4 wissels en een kruising in een dubbelsporige lijn waarmee in beide richtingen van spoor kan worden gewisseld
- Kunstwerk
- Bouwkundige voorziening van een spoorlijn zoals bruggen, tunnels etc.
[bewerk] L
- Leeg materieel
- Rijtuigen die tijdelijk niet in gebruik zijn voor reizigers
- Ligrijtuig
- Een rijtuig bestaande uit coupes voorzien van omklapbare ligbanken; ook wel couchetterijtuig
- LOB
- Lengte over buffers, de totale lengte van een rijtuig/lok gemeten over de buffers
- Loctrein
- Een trein die louter bestaat uit een of meer locomotieven, die niet allemaal tractie leveren
- Loc of Lok
- Afkortingen van Locomotief
- Locomotief
- Een autonome eenheid met als functie het leveren van tractie, meestal voorzien van cabines aan beide zijden; een veel gebruikte afkorting is Lok
- Locwissel
- Het vervangen van de locomotief tijdens de reis; de nieuwe lok wordt aan dezelfde kant bijgeplaatst
[bewerk] M
- Machinist
- De bestuurder van de trein
- Mat
- Rollend materieel
- Meester
- Machinist
- Meterspoor
- Spoor met een spoorwijdte van 1000mm
- Middengang
- Het gangpad van het rijtuig loopt in het midden, het rijtuig bestaat uit een open ruimte met aan beide zijden van het gangpad stoelen
- Motorpostwagen
- Een rijtuig voorzien van een eigen tractie-installatie en ruimte voor het vervoeren en sorteren van poststukken
- Motorrijtuig
- Een onderdeel van een treinstel waarin de tractie-installatie is ondergebracht
- Motorwagen
- Een rijtuig voorzien van een eigen tractie-installatie en een reizigerscompartiment
- Multi-systeem
- Een E-loc of treinstel geschikt voor verschillende voedingsspanningen
[bewerk] N
- Natrein
- Een extra trein die hetzelfde traject rijdt en enkele minuten na de originele trein vertrekt
- Normaalspoor
- Spoor met een spoorwijdte van 1435mm
[bewerk] O
- Omgrenzingsprofiel
- De maximaal toegestane breedte- en hoogtematen van loks/rijtuigen/wagens; dit houdt verband met de beschikbare ruimte in tunnels en langs perrons etc.
- Omlopen
- Het rijden van de lok van de ene kopkant van de trein naar de andere
- Opdrukken
- Vanaf de achterzijde van een trein met een lok de trein duwen, meestal ter assistentie van een lok aan de voorzijde
- Opdruklok
- Een lok die aan de achterzijde van de trein wordt bijgeplaatst om een steile helling te beklimmen
- Opstelspoor
- Een stuk spoor waarop materieel kan worden stilgezet
- Opstelterrein
- Een terrein met meerdere opstelsporen
- Opzending
- Rijtuig(en)/lok(s) die mee worden gevoerd in een trein zonder dat deze in gebruik zijn; in opzending
- Overloopwissel
- Een set wissels waarmee in een dubbelsporige lijn van spoor kan worden gewisseld
[bewerk] P
- Panoramarijtuig
- Een rijtuig voorzien van extra grote vensters om de reizigers een uitgebreide blik op de omgeving te geven
- Pantograaf
- Een type stroomafnemer voor gebruik in combinatie met bovenleiding; zo genoemd vanwege de geometrie
- Perronspoor
- Een spoor dat langs een perron loopt
- Plaat
- De vloer van de machinistencabine van een stoomlok
- Polygonisatie
- Het afvlakken van de wielband waardoor de cirkel afsluit tot vele vlakke kanten; ook wel vierkante wielen genoemd
- Post T
- De verkeersleiding
- Postrijtuig
- Een rijtuig bestemd voor het vervoer en sorteren van poststukken
[bewerk] Q
[bewerk] R
- Rangeerheuvel
- Een verhoging in het spoor waaraf goederenwagens zelfstandig kunnen rollen
- Rangeren
- Het samenstellen van een trein door het in de juiste volgorde koppelen van wagens of rijtuigen
- Restauratierijtuig
- Een rijtuig voorzien van een keuken en zitplaatsen aan tafels
- Rijdraad
- De draad(en) van de bovenleiding die het feitelijke contact met de trein verzorgd
- Rijtuig
- Getrokken rijtuig bestemd voor reizigersvervoer
- Rollend materieel
- Verzamelnaam voor alle railvoertuigen (locomotieven, rijtuigen, wagens, treinstellen etc.)
- Rongenwagen
- Een platte open wagen voorzien van opstaande staven om de lading te borgen
[bewerk] S
- Slaaprijtuig
- Een rijtuig bestaande uit coupes voorzien van bedden en zitplaatsen
- Slaaptrein
- Een trein die een traject in de nacht aflegd en is samengesteld uit slaap- en/of ligrijtuigen
- Sluitlicht
- Een rood licht aan de achterzijde van het laatste rijtuig/wagen
- Smalspoor
- Spoor met een spoorbreedte van minder dan 1435mm
- Sneltrein
- Een trein die niet op elk station stopt
- Spanningsluis
- Een korte onderbreking in de bovenleiding
- Spoorbreedte
- De afstand tussen de vertikale hartlijnen van de beide spoorstaven
- Spoorstaaf
- Een losse rail
- Spoorwijdte
- Afstand tussen de binnenkanten van de beide spoorstaven, gemeten op 14 mm onder het denkbeeldige vlak dat bovenop beide spoorstaven
- Sprinter
- Een bijnaam voor een serie treinstellen; inmiddels ook een treincategorie
- Stoomlocomotief
- Een locomotief die in de eigen energiebehoefte kan voorzien d.m.v. een stoomketel
- Stoot- en trekwerk
- Het geheel van buffers, trekhaak en koppeling
- Stootblok
- Een stevige constuctie die het einde van een spoor markeert en blokkeert
- Strengelspoor
- Twee overlappende sporen; een of beide (in geval van een combinatie van verschillende spoorbreedtes) spoorstaven van het ene spoor ligt tussen de spoorstaven van het andere spoor
- Stroomafnemer
- Algemene uitdrukking voor onderdeel dat contact houdt tussen de lok en de geleider boven/naast de spoorbaan
- Stuurstandrijtuig
- Een rijtuig voorzien van een machinisten cabine van waaruit de duwende locomotief wordt bediend
[bewerk] T
- Tandrad
- Een inrichting tussen de spoorstaven waarop de lok op mechanische wijze de aandrijfkracht brengt
- Tandradbaan
- Een spoorlijn voorzien van een tandrad; dit zijn meestal steile trajecten
- TGV
- Train à Grande Vitesse: hogesnelheidstrein van de Franse spoorwegen
- Thalys
- Een productnaam voor een TGV derivaat waarmee voornamelijk verbindingen tussen Parijs, Brussel, Amsterdam en Keulen worden verzorgd
- Treincategorie
- Treinen worden ingedeeld in categorien afhankelijk van snelheid, aantal tussenstops, comfort en route
- Treinnaam
- Sommige treinverbindingen hebben ter herkenning namen; de heen- en terugverbinding hebben dezelfde naam
- Treinnummer
- Elke trein heeft een uniek nummer, verschillend nummer voor de heen- en terugverbinding
- Treinstam
- Een semi-vaste samenstelling van een treinstel of een trek-/duwcombinatie
- Treinstel
- Een autonoom inzetbare inheid van meerdere rijtuigen die permanent zijn gekoppeld en waarover de tractie-installatie en reizigerscompartimenten zijn verdeeld, voorzien van cabines aan beide zijden
- Trek-duwtrein
- Een trein samengesteld uit een lok en een stuurstandrijtuig, de trein kan kopmaken zonder de lok om te laten lopen
- Trekhaak
- Een haak waarover de koppeling wordt gehangen; is bewegelijk bevestigd aan de carroserie van het rijtuig/lok
- Tuin
- Het emplacement van een station
[bewerk] U
[bewerk] V
- Verkanting
- Het hellen van de spoorbaan in een boog om de centrifugale kracht gedeeltelijk te compenseren
- Verkeerd spoor
- Een trein die, op een dubbelsporige lijn, over het andere dan het gebruikelijke spoor rijdt
- Versterkingsrijtuig
- Rijtuigen die voor een gedeelte van de route worden bijgeplaatst
- Vis-a-vis
- De stoelen in een rijtuig met middengang zijn zo geplaatst dat de reizigers elkaar aankijken
- Vleugeltrein
- Een afsplitsing van een deel van een trein naar een andere bestemming
- Voorstadstrein
- Een trein in een stedelijk gebied met veel stops die gebruik maakt van spoorlijnen en soms ook van een metrolijnen
- Voortrein
- Een extra trein die hetzelfde traject rijdt en enkele minuten voor de originele trein vertrekt
- Vrije kruising
- Een splitsing in een dubbelsporige lijn waarbij de sporenloop zo is gekozen dat er geen sporen elkaar gelijkvloers kruisen
[bewerk] W
- Wachtspoor
- Een spoor waarop treinen tijdelijk kunnen worden stilgezet voordat verder wordt gereden op het doorgaande spoor
- Wagen
- Getrokken wagen bestemd voor goederenvervoer
- Wagenpool
- Serie rijtuigen die door verschillende maatschappijen zijn samengebracht t.b.v. de uitvoering van een gemeenschappelijke internationale dienst
- Wielband
- De stalen band die om het wiel wordt gekrompen; slijtagedeel
- Wisselstraat
- Een aaneenschakeling van (Engelse) wissels en kruisingen waarmee diverse sporen worden gekruist
[bewerk] X
[bewerk] Y
[bewerk] Z
- Zig-zag
- De zijdelingse uitzwenking van de rijdraad ten opzichte van de hartlijn van het spoor; naar beide zijden
- Zijgang
- Het gangpad van het rijtuig loopt aan de zijkant, het rijtuig is in coupes ingedeeld waarin de stoelen zijn opgesteld