Kolonisatie
Van Wikipedia
Kolonisatie (van het Latijnse "Colonia", nederzetting van boeren of "colonus" wat boer betekent) is een beleid waarbij een deel van de bevolking (de "kolonisten")op een nog onontgonnen plaats wordt gevestigd. In Nederland was er sprake van kolonisatie van de Groningse, Drentse en Friese veenkoloniën die daaraan ook hun naam ontlenen. In de geschiedenis heeft het begrip in verschillende tijden en bij verschillende volkeren een verschillende betekenis gehad. In de politieke en economische geschiedenis is men ook het vestigen van handelsmonopolies in verre landen en de overheersing van andere landen "kolonisatie" gaan noemen. Dat begrip wordt ook gebruikt wanneer er geen sprake is van het vestigen van kolonisten. Het begrip is verwant aan kolonialisme en imperialisme maar de betekenissen van de woorden dekken elkaar niet geheel.
[bewerk] De oudste kolonisatie: Foeniciërs en Grieken
De uit het huidige Libanon stammende Foeniciërs en hun machtig geworden kolonie Carthago stichtten overal rond de Middellandse Zee koloniën. We vinden ze op de Afrikaanse en Spaanse kust. Deze versterkte steden waren deel van een uitgebreid handelsnetwerk.
De Griekse poleis hadden in de periode tussen 750 en 500 voor onze jaartelling een bevolkingsoverschot dat in Griekenland niet kon worden gehuisvest. Op Sicilië en in Zuid Italië, zozeer vergriekst dat de streek "Nieuw Griekenland" werd genoemd, op de Turkse Zuidkust en in Zuid-Italië werden steden (kléruchiën) gesticht. Deze steden ("ap-oikia" of "ver van huis" genoemd) werden op Griekse wijze georganiseerd en behielden een band met hun Griekse moederstad of "metropolis". Met de Griekse kolonisten werd ook de eeuwige bloedige rivaliteit tussen steden als Athene en Syracuse in de rest van het Middellandse-Zeegebied verspreid.
Zie hoofdartikel: Griekse kolonisatie.
Ook Alexander de Grote stichtte overal in zijn op de Perzen veroverde rijk nieuwe steden waarin zich ook veteranen van zijn leger vestigden.
[bewerk] De Romeinse kolonisatie
Het Romeinse Rijk vestigde overal waar gunstige omstandigheden zich boden koloniën. De nieuwe planmatig opgezette steden heetten coloniae. Enkele voorbeelden zijn Keulen (Colonia Claudia Ara Agrippinensium) en Orange (Colonia Julia Firma Secundanorum Arausio). In de coloniae werden de veteranen van de legioenen gehuisvest die met land in de omgeving waren beloond voor hun trouwe dienst.
Keizer Hadrianus stichtte overal in zijn rijk steden die koloniën en speerpunten van hellenisering en romanisering van het omringende gebied waren.
De bewoners waren, anders dan de leden van de stammen die in die omgeving woonden, Romeinse burgers. De Romeinen gingen bij de kolonisatie uit van het profijtbeginsel. Hun veroverde gebieden en koloniën moesten òfwel een economisch nut hebben of een strategisch belang dienen.
Evenals bij de Griekse koloniën is de invloed van de Romeinse nederzettingen nog heden merkbaar. Zij zijn de verklaring voor de verbreiding van de Romaanse talen en zelfs van typisch Griekse of Romeinse gebarentaal die zich tot in deze tijd hebben weten te handhaven.
[bewerk] Niet-westerse kolonisatie
Ook niet-Europese volkeren hebben grote gebieden gekoloniseerd. Opvallend is de kolonisatie van de eilanden in de Stille Oceaan. De Japanse expansie in Oost-Azië en in de Stille Oceaan aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw kan ook als zodanig aangemerkt worden. Het doel van deze kolonisatie was meer het verkrijgen van grondstoffen dan volksplanting.
[bewerk] Kolonisatie in de middeleeuwen
De Grote volksverhuizing in het begin van de middeleeuwen was een te weinig georganiseerd proces om van kolonisatie te kunnen spreken. Daar was eerder sprake van relocatie van gehele volkeren. Kolonisatie kwam wel voor bij de Vikingen die in Ierland, Engeland, IJsland, Groenland en op het Amerikaanse continent ("Vinland" of "Wijnland" genoemd) kolonisten vestigen. De sporen van deze bevolking zijn ook nu nog in de plaatselijke namen en gebruiken en in het DNA van de bevolking aan te wijzen. Langs de zuidkust van de Oostzee hebben Duitsers eeuwenlang gebieden gekoloniseerd ten koste van de Slavische bevolking. Duitse vorsten en de Duitse Orde bevorderden dit proces dat na de Tweede Wereldoorlog ineens ongedaan werd gemaakt.
[bewerk] Kolonisatie in het moderne Europa
In de 16e en 17e eeuw, maar ook daarna, waren delen van Europa nog onontgonnen. Verschillende heersers brachten met behulp van kolonisten streken in cultuur. Een voorbeeld is de vestiging van Duitse boeren in Zevenburgen. Ook in Spanje en Pruisen was sprake van een dergelijke bevolkingspolitiek. Oliver Cromwell liet duizenden protestantse Schotse kolonisten zich vestigen in Ierland. Zij kregen het land van de katholieke Ierse boeren toegewezen.
[bewerk] Kolonisatie van de "Nieuwe Wereld"
Rond 1500 was er in Europa geen bevolkingsoverschot; de na de grote ontdekkingsreizen veroverde gebieden werden wel onder Europees bestuur gebracht maar er was geen sprake van een grote stroom kolonisten. Uitzonderingen waren de Caraïbische eilanden waar kolonisten suikerriet gingen verbouwen. Omdat er weinig kolonisten waren en de inheemse bewoners niet op de plantages konden of wilden werken werden daarom slaven aangekocht in Afrika. Ook in Noord-Amerika kwam een bescheiden aantal kolonisten, vaak religieuze dissidenten, aan wal.
Deze vroege koloniën waren veelal kleine handelsposten, soms uitgroeiend tot nederzettingen, maar nog zelden de grote koloniën die het later zouden worden. Vanuit de nederzettingen werd handel gedreven met lokale handelaren. In Amerika was Spanje het eerste Europese land dat de zaken groots ging aanpakken en een begin maakte met imperiumvorming door grotere gebieden onder Spaans bestuur te brengen. Eerst werden begin 16de eeuw de eilanden Hispaniola en Cuba volledig onder Spaans bestuur gebracht. Vervolgens werden deze Spaanse bruggenhoofden gebruikt als uitvalsbases naar het Amerikaanse vasteland. Eerst werd het Midden-Amerikaanse Aztekenrijk onderworpen en iets later was het Incarijk in Zuid-Amerika aan de beurt. In een enkel geval gebeurde dat ook elders, zoals op Java. Handelsposten waren soms echte forten, compleet met kanonnen en contingenten soldaten. Deze verdedigingswerken en kanonnen waren meestal gericht op de zee en niet zoals men zou verwachten op het binnenland. Het echte gevaar kwam vooral van Europese concurrenten en in mindere mate van de lokale inboorlingen die meestal toch geen partij waren voor de Europese wapens.
In de 18e eeuw verloor Engeland zijn eerste koloniale rijk ten gevolge van de eerste dekolonisatie: de opstand van de Noord-Amerikaanse koloniën in 1776, die de Verenigde Staten van Amerika vormden. Maar iets eerder was het begonnen met de opbouw van zijn tweede koloniale rijk door de verovering van grote delen van India (slag bij Plassey, 1757). In de 18e eeuw begon de Nederlandse Verenigde Oostindische Compagnie zijn macht over Java uit te breiden.
In het begin van de 19e eeuw, toen Spanje zelf bezet was door Napoleontisch Frankrijk, verklaarde een aantal Zuid-Amerikaanse koloniën zich onafhankelijk van Spanje. In de loop van die eeuw ging vrijwel het gehele Spaanse koloniale rijk verloren. De laatste klap kwam in de Spaans-Amerikaanse oorlog (1898-1899), toen door Amerikaanse interventie Guam, Puerto Rico, Cuba en de Filipijnen voor Spanje verloren gingen.
De Europese factorijen in de Afrikaanse tropen waren vanwege de inheemse ziekten en het klimaat ongeschikt voor kolonisatie. Men vestigde een handelspost aan de kust en liet het binnenland tot in de 19e eeuw ongemoeid en onverkend. Er waren machtige Afrikaanse rijken en Europa bezat nog geen militair of technologisch overwicht dat het in staat stelde om deze stammen en staten te onderwerpen.
In Azië is nooit sprake geweest van kolonisatie op grote schaal. De VOC en de Britse Oost-Indische Compagnie beperkten zich in eerste instantie tot handel.
[bewerk] Kolonisatie in de 19e eeuw
Na de eerste moeilijke jaren van de 19e eeuw ontstond in Europa een bevolkingsoverschot dat overzee, in Noord- en Zuid-Amerika, Australië en de Kaapkolonie een nieuw bestaan zocht. In Nederlands-Indië en Brits-Indië was er geen sprake van een grote toename van de Europese bevolking. De Britten regeerden Indië met een opvalend klein bestuursapparaat en de Nederlanders beperkten zich vooral tot het beheer van plantages op Java en het zuiden van Sumatra.
Door de afschaffing van de slavernij en de productie van suiker uit suikerbieten werden veel koloniën in één klap waardeloos. Nederland legde op het beheer van de Koloniën in de West (de Antillen en Suriname) geld toe, maar behield ze om prestigeredenen. Denemarken verkocht zijn kolonie in de Antillen liever aan Nederland.
In deze eeuw werd in Europa een nieuwe politiek geformuleerd; het "kolonialisme". Landen hadden het recht om onderontwikkelde gebieden te veroveren en te exploiteren. De in de kolonie gevonden grondstoffen en de afzetmarkt voor de in het Europese land vervaardigde producten zouden tot de welvaart van het koloniserende land bijdragen. Om een ethisch aspect, men zou het een voorwendsel kunnen noemen, werd de beschaving (en de godsdienst) van de kolonisator in de kolonie verspreid.
Nu de industriële revolutie Europa in staat stelde om de hele wereld, met de mogelijke uitzondering van China en Japan, te veroveren, ontstond er een wedloop. Overal werd "de vlag geplant" en werden gebieden in bezit genomen. Groot-Brittanië en Nederland onderwierpen de vorsten in het door hen geclaimde gebied met list en zo nodig met geweld.
Frankrijk koloniseerde een groot, maar economisch niet erg veelbelovend, deel van Afrika. De Belgische Koning Leopold II vestigde zelfs een particuliere kolonie in de Congo. Japan en China werden niet gekoloniseerd door de nieuwe grootmacht Amerika, maar die eiste wel vrij toegang tot hun markten. De VS annexeerden wel het Koninkrijk Hawaï.
Het pas na 1870 verenigde Duitse Keizerrijk bezat nog geen koloniën maar verwierf, daartoe aangezet door felle nationalisten, alsnog gebieden in Afrika en de Stille Oceaan.
Duitsland ontwikkelde zich in de tweede helft van de 19e eeuw zeer snel als industriële mogendheid. Voor het einde van de 19e eeuw overtrof de productie van kolen en staal al die van Engeland. Over de richting van de buitenlandse politiek was in die periode een meningsverschil tussen Rijkskanselier Otto von Bismarck en keizer Wilhelm II. De laatste streefde een koloniaal rijk na, de eerste zag de rol van Duitsland vooral op het Europese vasteland. Het conflict leidde tot het vertrek van Bismarck en de verwerving van Duitse koloniën in Afrika en de Grote Oceaan. In de Duitse koloniën werd door de nieuwe koloniale mogendheid genocide gepleegd. Deze periode duurde slechts kort, want na 1918 werden de Duitse koloniën door de Volkenbond als mandaatgebieden aan de overwinnaars afgestaan.
De aard van de kolonisatie verschilde; de Fransen waren vrij beschaafd, hoewel de verovering van Marokko in de jaren 1920 en 1930 zeer bloedig is geweest; de Nederlanders en Duitsers waren zeer gewelddadig. In de Europese landen ontstond ook verzet tegen het kolonialisme; Sociaal-Democraten en anarchisten verwierpen het systeem omdat zij het als uitbuiting beschouwden. Anderen verlegden het accent naar de "Last van de blanke" die de godgegeven taak zou hebben om de mindere rassen te beschaven. In Nederland ontstond de "ethische richting" die een eind wilde maken aan de uitbuiting en Indië als een gelijkwaardige handelspartner en een te ontwikkelen gebied zag.
[bewerk] Economische aspecten van kolonisatie
Voor een deel was de motivatie voor het verwerven van koloniën gelegen in de toenemende industrialisering en nationalisering van de handel, waarbij het gevaar aanwezig leek dat grondstoffen- en afzetgebieden onbereikbaar of veel duurder zouden worden. Het was dan ook vooral Engeland dat hierin het initiatief nam.
In de 19e eeuw ging men ervan uit dat de "Wet van Malthus" werkelijkheid zou worden en de bevolkingsgroei in Europa de groei van de economie zou overtreffen met verarming als gevolg. Ook daarin ligt een drijfveer voor het verwerven van koloniën.
Kan de aandrang tot het reserveren van exclusieve afzet- en grondstofgebieden nog als een rationale beschouwd worden, onder andere de econoom Schumpeter heeft er op gewezen dat er nog een andere factor meespeelt. Imperiumvorming, het irrationele verlangen een groot wereldrijk te bezitten, heeft zijns inziens belangrijk bijgedragen aan de vorming van een Oostenrijks-Hongaars imperium op de Balkan en is zeker een motief geweest in de totstandkoming van vele koloniale imperia waarvan de kosten vaak hoger waren dan de opbrengsten. In het geval van Engeland spreekt men van "Imperial overstretching", het bijeengebrachte rijk was onverdedigbaar geworden door zijn afmetingen en de wanverhouding tussen de bevolkingsgrote van moederland en koloniën.
De motivatie voor kolonisatie werd en wordt vaak gezocht in het belang om goedkope grondstoffen en gegarandeerde afzetgebieden te hebben. Dat is maar heel betrekkelijk: enkele van de welvarendste economieën van Europa hebben nooit of in zeer geringe mate koloniën gehad. Protectionisme, eigen aan het bezit van koloniën, is een rem op de innovatie van de economie.
Verder is gebleken dat de economie zich door het bezit van een groot koloniaal rijk eenzijdig ontwikkelt en er weinig vernieuwende impulsen plaatshebben. De kosten zijn bovendien groot: met name Engeland zag zich genoodzaakt een groot koloniaal leger en een grote marine te handhaven. Er werd wel veel in Engeland geproduceerd textiel naar India geexporteerd maar desondanks bevonden zich de belangrijkste Engelse afzetgebieden in Europa en Amerika. Bovendien was er veel wrevel in India over het gegeven dat de Indiers verplicht waren door de Britse handelswetten om de Engelse producten af te nemen terwijl deze duurder waren dan hun eigen lokale producten. Dit werd mede een motor voor de toenemende drang naar onafhankelijkheid van de Indiase inheemse elite.
De houding van de Verenigde Staten ten aanzien van koloniën was een combinatie van idealen en eigenbelang. Als voormalige Engelse kolonie wierpen zij zich in de 19e eeuw op als tegenstrever van de Europese expansiedrang en voorstander van vrije handel. De opdeling van Afrika werd in de Verenigde Staten scherp bekritiseerd en zij verzetten zich fel tegen kolonisering van China.
Tevens achtten zij zich de beschermer van het Amerikaanse continent tegen buitenlandse invloeden. Merkwaardig genoeg leidde met name die houding tot een inmenging in binnenlandse aangelegenheden van een aantal Noord- en Zuid-Amerikaanse landen waardoor de VS zich de facto ook als imperiale mogendheid gingen opstellen. Tevens kwamen zij daardoor in conflict met Spanje (1895). Hierna namen zij enkele voormalige Spaanse koloniën over, waaronder voor enige tijd de Filipijnen.
[bewerk] Kolonisatie in de socialistische landen
Het Tsarenrijk bezat in Siberië, op de Kaukasus, op de Aziatische steppen en tot 1867 in Alaska reusachtige dunbevolkte gebieden. De tsaren en de latere Sovjetregering hebben in deze gebieden een actieve kolonisatiepolitiek gevoerd. Het doel was behalve ontginning ook russificatie: het creëren van etnisch-Russische meerderheden. De Dalai-Lama beschuldigt de regering van de Volksrepubliek China van een gedwongen kolonisatiepolitiek in Tibet. Het doel zou het reduceren van de Tibetanen tot een minderheid in hun eigen land zijn.
[bewerk] Bibliografie
Elliot, John Huxtable, Empires of the Atlantic World. Britain and Spain in America, 1492-1830, Yale University Press, 546 blz.
Wesseling, H., Frankrijk in oorlog, 1870-1962, Bert Bakker, 2006.