Baden (land)
Van Wikipedia
Vlag | Wapen |
---|---|
(Details) |
|
Kaart | |
Hoofdstad | Karlsruhe |
Regeringsvorm | Monarchie/republiek |
Staatshoofd | |
Dynastie | Zähringen |
Bestaan | 1771-1945 |
Oppervlakte | 15.070 km² (1925) |
Inwoners | 993.414 (1815), 1.507.179 (1875), 2.312.462 (1925) |
Taal | Duits |
Ontstaan uit | |
Opgegaan in | Württemberg-Baden, Baden (Zuid-Baden) |
Munteenheid | Gulden, Mark |
Volkslied | Badnerlied |
Religie | |
Locatie in het Duitse Keizerrijk | |
Bondsraad | 3 |
Kenteken | IV B |
Baden was een land in de hedendaagse Duitse deelstaat Baden-Württemberg dat bestond van de twaalfde eeuw tot 1952.
Inhoud |
[bewerk] Ligging
Baden strekte zich uit langs de Rijn van Konstanz tot Lörrach en Karlsruhe tot aan de grootste stad Mannheim en tot aan de Main bij Wertheim. Het grensde in het westen aan de Franse (van 1871-1918 Duitse) Elzas, in het zuiden aan Zwitserland, in het noordwesten aan de Palts en in het noordoosten aan Hessen en Beieren. De oostgrens met Württemberg (Zwaben) liep ter hoogte van het Zwarte Woud. De meeste belangrijke steden lagen in de Boven-Rijnse Laagvlakte.
[bewerk] Geschiedenis
De eerste markgraaf van Baden, uit een zijlinie van de hertogen van Zähringen, was Herman II (regeerde 1074-1130) die zich zo noemde naar zijn slot Hohenbaden hoog boven de thermen van de stad Baden. Onder zijn zoon Herman III (1130-1160) en kleinzoon Herman IV (1160-[1190) werd Baden opgesplitst in Baden-Baden en Baden-Hochberg. Dit laatste werd een eeuw later wederom verdeeld in Baden-Hochberg en Baden-Sausenberg.
Markgraaf Christoffel I (1475-1515) verenigde geheel Baden, maar verdeelde het later onder zijn zoons Filips (1515-1533), Ernst I (1515-1553) en Bernhard III (1515-1536). Na Filips' dood in 1533 werd zijn land verdeeld onder zijn broers en zo ontstond de Bernhardijnse linie Baden-Baden (katholiek) en noordelijk daarvan de Ernestijnse linie Baden-Durlach (gereformeerd). Toen in 1771 August George van Baden-Baden (1761-1771) stierf zonder zoons na te laten, verviel zijn territorium aan Karel Frederik van Baden-Durlach (1746-1811), die geheel Baden onder zijn scepter verenigde.
Karel Frederik werd door de besluiten van de Reichsdeputationshauptschluss in 1803 verheven tot keurvorst en bij zijn toetreden tot de Rijnbond in 1806 tot groothertog. Hiermee samenhangend werd ook het Badense gebied uitgebreid met delen van de bisdommen Bazel, Spiers, Straatsburg en Konstanz, de steden Mannheim en Heidelberg, de Ortenau en de Breisgau tot het wel vijfmaal de oorspronkelijke grootte had.
Karel Frederiks opvolger Karel (1811-1818) verbrak het bondgenootschap met Frankrijk en sloot zich in 1815 bij de Duitse Bond aan. Groothertog Leopold (1830-1852) sloot zich in 1835 aan bij de Zollverein. Onder zijn bewind werd Baden een voorbeeldstaat voor het Duitse liberalisme. In het revolutiejaar 1848 brak een gewapende republikeinse opstand uit. Leopold moest in 1849 naar de Elzas vluchten en riep de hulp in van de Pruisische koning Wilhelm I om de opstandelingen te verslaan. Dit gebeurde op 21 juni te Waghäusel.
Groothertog Frederik I (1852-1907) sprak zich in 1860 openlijk uit voor een pro-Pruisische maar liberale politiek. In de Sleeswijk-Holsteinse kwestie koos Baden echter partij voor Oostenrijk en moest na de Pruisische overwinning in dit conflict Pruisen een schadeloosstelling van 6 miljoen gulden betalen en een offensief en defensief verbond aanvaarden. Het Badense leger werd naar Pruisisch model gereorganiseerd en streed mee in de Frans-Pruisische Oorlog van 1870. In 1871 trad het land toe tot het Duitse Keizerrijk.
In de binnenlandse politiek bleven tot 1893 de nationaal-liberalen dankzij het censuskiesrecht aan de macht. Na dat jaar konden zij zich echter slechts handhaven met hulp van de conservatieven. Een coalitie van ultramontanen, socialisten, sociaaldemocraten en vrijzinnigen verkreeg in 1897 een meerderheid in de landdag en streefde naar invoering van het algemene, gelijke en directe kiesrecht. Het lukte hen in 1904 dit te realiseren. Baden was daarmee een van de meest democratische staten binnen het Keizerrijk.
Na de Eerste Wereldoorlog bewoog een voorlopige regering groothertog Frederik II (1907-1918) op 22 november 1918 tot aftreden en op 21 maart 1919 werd een democratische grondwet aangenomen. Baden verloor in 1933 zijn autonomie en kwam onder gezag van de door Adolf Hitler aangestelde Robert Wagner te staan. Het land werd na de Tweede Wereldoorlog verdeeld in Württemberg-Baden onder Amerikaans bestuur en het onder Frans gezag staande Baden (Zuid-Baden). In 1952 tenslotte werd het gehele gebied verenigd tot Baden-Württemberg.
De Groothertogen en Hertogen stelden , zoals in Duitsland gebruikelijk, hun eigen Ridderorden in. De Badense Orden; de Militaire Karl-Friedrich-Verdienstorde, Orde van de Leeuw van Zähringen en Orde van Berthold de Eerste werden in 1918 afgeschaft en vervangen door een medaille.
[bewerk] Machthebbers
[bewerk] Groothertogen van Baden
- 1738-1811: Karel Frederik (markgraaf, na 1803 keurvorst, na 1806 groothertog)
- 1811-1818: Karel
- 1818-1830: Lodewijk I
- 1830-1852: Leopold
- 1852-1856: Lodewijk II (regeerde nooit)
- 1856-1907: Frederik I (sinds 1852 regent voor Lodewijk II)
- 1907-1918: Frederik II
[bewerk] Regeringsleiders van het Groothertogdom Baden
- 1820-1831: Wilhelm Ludwig Leopold Reinhard Freiherr von Berstett
- 1832-1842: Sigismund Freiherr von Reitzenstein
- 1844-1846: Christian Friedrich von Boeckh
- 1846-1861: geen
- 1861-1866: Anton von Stabel
- 1866-1868: Karl Mathy
- 1868-1876: Julius August Isaak Jolly
- 1876-1893: Ludwig Karl Friedrich Turban
- 1893-1901: Franz Wilhelm Nokk
- 1901-1905: Carl Ludwig Wilhelm Arthur von Brauer
- 1905-1917: Alexander Freiherr von Dusch
- 1917-1918: Heinrich Freiherr von Bodmann
[bewerk] Staatspresidenten van de Republiek Baden
- 1918-1920: Anton Geiß (SPD)
- 1920-1921: Gustav Trunk (Zentrum)
- 1921-1922: Hermann Hummel (DDP)
- 1922-1923: Adam Remmele (SPD)
- 1923-1924: Heinrich Franz Köhler (Zentrum)
- 1924-1925: Willy Hugo Hellpach (DDP)
- 1925-1926: Gustav Trunk
- 1926-1927: Heinrich Franz Köhler
- 1927-1927: Gustav Trunk
- 1927-1928: Adam Remmele
- 1928-1930: Franz Josef Schmitt (Zentrum)
- 1930-1931: Franz Josef Wittemann (Zentrum)
- 1931-1933: Franz Josef Schmitt
- 1933-1933: Robert Wagner (NSDAP)
- 1933-1945: Walter Köhler (NSDAP)
{{{afb_links}}} | Bondslanden van het Duitse Rijk (1871-1945) | {{{afb_groot}}} | |
---|---|---|---|
Duitse Keizerrijk: Anhalt# - Baden - Beieren - Bremen# - Brunswijk# - Elzas-Lotharingen1 - Hamburg# - Hessen-Darmstadt# - Lauenburg2 # - Lippe# - Lübeck3 # - Mecklenburg-Schwerin4 # - Mecklenburg-Strelitz4 # - Oldenburg# - Pruisen# - Reuss jongere linie5 # - Reuss oudere linie5 # - Saksen - Saksen-Altenburg6 # - Saksen-Coburg en Gotha7 # - Saksen-Meiningen6 # - Saksen-Weimar-Eisenach6 # - Schaumburg-Lippe# - Schwarzburg-Rudolstadt6 # - Schwarzburg-Sondershausen6 # - Waldeck8 # - Württemberg [#] Van 1866 tot 1871 lid van de. Noord-Duitse Bond. [*] Slechts nieuw ontstane deelstaten zijn aangegeven. [1] In 1918 geannexeerd door Frankrijk. [2] Personele unie met Pruisen, in 1876 daarin opgegaan. [3] In 1937 bij Pruisen gevoegd. [4] In 1934 verenigd tot Mecklenburg. [5] In 1919 verenigd tot Reuss. [6] In 1920 verenigd tot Thüringen. [7] In 1918 gesplitst in Coburg en Gotha. [8] In 1921/1929 opgegaan in Pruisen. [9] Sinds 1920 onder bestuur van de Volkenbond, in 1935 terug aan Duitsland als aparte deelstaat. |