Belgische Revolutie
Van Wikipedia
Belgische Revolutie | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Belgische onafhankelijkheidsstrijd |
|||||||
|
|||||||
Strijdende partijen | |||||||
Nederlanden | Belgische opstandelingen | ||||||
Commandanten | |||||||
Prins Frderick Karel van Saksen Baron Chassé |
Belgische Volk Étienne Maurice Gérard |
De Belgische Revolutie of omwenteling van 1830 is in de geschiedenis van België een burgerlijke revolutie in 1830 tegen de Nederlandse koning Willem I die tot de onafhankelijkheid van België heeft geleid.
De Belgische Revolutie was geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting. De drang naar individuele vrijheid en parlementaire democratie en het verlangen naar onafhankelijkheid van de Hollanders waren uitingen van een sterk opkomend liberalisme en nationalisme.
Op 9 maart 1814, in het Verdrag van Chaumont, besloten de geallieerde mogendheden (Groot-Brittannië, Oostenrijk, Pruisen en Rusland) niet alleen om samen verder te strijden tot de totale nederlaag van Napoleon, maar ook tot de oprichting van een groter ‘Royaume des Pays-Bas’ (een verenigd Nederland en België). Dit werd bevestigd op het Congres van Wenen (september 1814 - juni 1815). Hier besloten de grote mogendheden om de Zuidelijke Nederlanden bij de Verenigde Provinciën te voegen en zo een bufferstaat te vormen tussen Frankrijk en de Duitse Bond. Op 16 maart 1815 stelde Willem I zichzelf aan tot koning van dit Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
Het koninkrijk was geen solide staat en beide landsdelen hadden maar weinig gemeenschappelijk. De culturele verschillen tussen het Noorden en het Zuiden waren steeds groter geworden sinds de scheiding in de zestiende eeuw . Niet alleen de geloofsverschillen tussen het katholieke Zuiden en het protestantse Noorden waren een probleem, maar ook de taal. In Vlaanderen, het Nederlands sprekende deel van het latere België, werd de gehele industrie gedomineerd door de Franstalige burgerij, die vreesde dat Nederlands het Frans zou verdringen. In Wallonië was deze vrees nog groter.
Een opvoering van de opera De Stomme van Portici op 25 augustus 1830 lokte een opstand van de burgerij uit, gevolgd door volksrumoer. Het regeringsleger reageerde, maar was niet voorbereid op een guerrillaoorlog in de nog middeleeuwse straten van de steden. Na gevechten her en der geraakte het leger in ontbinding en werd het bijna geheel uit de zuidelijke provincies verdreven.
Het Voorlopig Bewind riep op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid uit van de Zuidelijke Nederlanden onder de naam België. Het Nationaal Congres besloot om van België een koninkrijk te maken met als eerste koning Leopold van Saksen-Coburg-Gotha.
Inhoud |
[bewerk] Inleiding
Nog vóór de veldslag in Waterloo in 1815 had Groot-Brittannië, dat de eigen veiligheid gewaarborgd wist door een machtsevenwicht op het Europese vasteland, op het Congres van Wenen de andere grootmachten Oostenrijk, Pruisen en Rusland ervan kunnen overtuigen de Zuidelijke Nederlanden en de Verenigde Provinciën samen te voegen om aldus een dam op te werpen tegen Frankrijk. Hierbij moet overigens vermeld worden dat de Zuidelijke Nederlanden niet alleen het huidige België omvatten, maar ook de huidige Nederlandse provincie Limburg en het huidige Groothertogdom Luxemburg.
Met het verstandshuwelijk tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden konden de Britten meteen hun inname van de Hollandse Kaapkolonie enigszins vergoeden. Terzelfdertijd kon dit Verenigd Koninkrijk der Nederlanden een uitstekende basis vormen voor de Britse politieke en economische belangen op het vasteland.
Toch zouden de positieve aspecten van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden het niet halen.
Een aantal (deels vermeende) wantoestanden zouden er immers toe leiden dat de katholieke en liberale opinie zich tegen het beleid van Willem I zou keren.
[bewerk] De liberaal-katholieke oppositie (1828)
[bewerk] De grondwet van 1815
Willem I was doordrongen van de staatsopvattingen van zijn medevorsten in de Duitse Bond en in het bijzonder van zijn Pruisische verwanten. Zijn moeder Wilhelmina, die tot haar dood in 1820 een grote invloed op hem had, was de zuster van de Pruisische koning Frederik Willem II. Hijzelf was grotendeels opgevoed door een Pruisisch militair, baron De Stamford. Zijn bestuurservaring deed hij op als een autoritaire vorst van het Duitse Fulda (1802-1806) en als Oost-Pruisisch grootgrondbezitter. Als koning gedroeg Willem I zich daarom als een (laat) verlicht despoot.
De zeer conservatieve grondwet, die hij in 1815 aan het Zuiden voorstelde, werd door een college van 1603 Belgische notabelen verworpen. De koning paste echter de zogeheten "Arithmétique hollandaise" of Hollandse rekenkunde toe: hij verkreeg toch een meerderheid voor zijn grondwet door de stemmen van de afwezigen en diegenen die om godsdienstige redenen hadden tegengestemd toch bij de voorstemmers te rekenen. Zo kreeg het Zuiden die grondwet opgelegd.
Tegen deze grondwet kwam verzet van de 'Belgen', vooral van de liberalen (waaronder vele diepgelovigen) en wel omdat:
- aan het principe van de scheiding der machten geenszins voldaan was; de koning en zijn ministers hadden zowel de wetgevende als uitvoerende macht
- de ministers niet verantwoordelijk waren tegenover de Staten-Generaal (het parlement) maar wel tegenover de koning. Ze werden immers benoemd door de koning en waren niet meer dan zijn werktuigen, die slechts met hem konden overleggen op zijn verzoek.
- de koning zeer uitgebreide voorrechten bezat, zoals buitenlandse zaken en de munt
- het parlement geen wetgevende macht had en niet eens over de begroting mocht stemmen
- het parlement zeer conservatief was samengesteld; de leden van de Eerste Kamer werden immers, naar Brits voorbeeld, door de koning zelf voor het leven benoemd. Ze hadden de bevoegdheid wetten tegen te houden. Die Eerste Kamer kwam er in hoofdzaak omdat de Belgen hun eigen adel in de Staten-Generaal wilden (terwijl Nederland slechts weinig edellieden had).
- de leden van de Tweede Kamer bestonden uit 55 Nederlanders en 55 Belgen, hoewel de Belgen met 3,4 miljoen een groter aandeel hadden in de bevolking dan de 2 miljoen Nederlanders. De leden werden aangeduid door de verkozenen van de 17 Provinciale Staten, die zelf gekozen werden via een getrapt cijnskiesstelsel. Hierdoor vertegenwoordigen de leden van de tweede kamer minder dan vier procent van de bevolking.
[bewerk] Zuidelijke grieven
Op verschillende vlakken werden de Zuid-Nederlandse gewesten achteruitgesteld:
- Ondanks het feit dat het Zuiden 3,5 miljoen (62%) inwoners had en het Noorden slechts 2 miljoen, kregen de Belgen slechts 50% van de zetels in het parlement. Het Noorden, vooral de provincies Zuid- en Noord-Holland, betaalde wel meer belastingen, meer dan 50%.
Geschiedenis van België |
..Naar chronologie
|
..Naar deelstaat
|
..Naar onderwerp
|
..Naar provincie
|
..Naar voormalige koloniën
|
- De zeer ongelijke openbare schuld van de vroegere staten (voor het Noorden 1,25 miljard, voor het Zuiden slechts 100 miljoen florijnen) werd samengeteld en nu gelijkmatig over beide landsgedeelten verdeeld.
- De meeste staatsinstellingen waren in het Noorden gevestigd, terwijl de staatsambten ongelijk verdeeld waren: slechts één minister op vier was een Zuid-Nederlander.
Dit was evenwel te wijten aan de opstelling van de katholieke bisschoppen die hun gelovigen op straffe van excommunicatie verboden hadden om gelijk welke overheidsbetrekking aan te nemen. Deze richtlijn dateerde reeds van 1815 en werd uitgevaardigd door Maurice de Broglie, de Franse edelman die bisschop van Gent was. Hij haatte de Oranjes zozeer dat hij in 1817, toen de prinses van Oranje zwanger was, in het publiek haar ongeboren kind vervloekte.
Hierdoor kreeg het nieuwe bewind nooit de kans om zijn godsdienstige tolerantie ten opzichte van de katholieken aan te tonen (Willem I wilde nochtans de Grondwet aanpassen zodat zijn opvolger katholiek kon zijn).
- Het contingent, opgelegd aan de Zuidelijke Nederlanden, bij de rekrutering van dienstplichtigen voor het leger, was onevenredig groot. Het Belgische aandeel in het officierenkorps was echter beperkt: slechts één officier op zes was een Zuid-Nederlander en dan nog vooral in de lagere rangen en bij de infanterie en de cavalerie. Het aantal Belgische officieren was echter minimaal bij de artillerie en de genie, waarvoor een gespecialiseerde opleiding nodig was. Aldus werd een meerderheid van de Belgische soldaten bevolen door officieren uit het Noorden.
- Het niet invoeren van de persvrijheid en van de vrijheid van vereniging (handhaven van de wet Le Chapelier) werd door de Zuid-Nederlandse intellectuelen als een bijkomend middel tot controle uit het Noorden ervaren.
[bewerk] Taalpolitiek
Ook met zijn taalpolitiek joeg Willem velen tegen zich in het harnas. Als hij aanvankelijk al steun in het Zuiden had, kwam dat eerder uit de op economische ontwikkeling georiënteerde Franstalige, gematigd liberale hoek. Het katholieke Vlaanderen en vooral de geestelijkheid bezagen hem met grote argwaan. Hoogstens in en rond Antwerpen was er enige steun omdat door de vereniging de Schelde weer opengesteld was. De verfranste ambtenarij en burgerij reageerden echter scherp tegen de verplichte vernederlandsing van het leger, het bestuur en het onderwijs in Vlaanderen en later ook in de arrondissementen van Brussel en Leuven. In het leger werd het Nederlands als officiële taal veralgemeend. Ook werden tot 1900 in de Zuidelijke Nederlanden verschillende andere talen en dialecten gesproken. Zo waren in Limburg tot 1900 het Limburgs, het Duits en het Frans (vooral rond Maastricht ) de voertalen en werd het Nederlands slechts zeer sporadisch gesproken en dan slechts met grote tegenzin.
[bewerk] Godsdienstpolitiek
De Noord-Nederlandse conservatieven hadden er steeds voor geijverd dat alleen aanhangers van de vroegere (protestantse) staatskerk in de regering werden opgenomen, terwijl de Zuid-Nederlandse conservatieven ijverden voor het herstel van het rooms-katholicisme als staatsgodsdienst in België. Het toelaten van twee staatsgodsdiensten over het hele koninkrijk werd daarom door geen van beide aanvaard. Maar nog tot 1821 bleef de regering zelf gebruikmaken van het verzet van de rooms-Katholieke geestelijkheid om bij de benoeming van ambtenaren te zorgen voor het behoud van het Hollands-protestantse karakter van de staat.
Willem I zelf was een aanhanger van de Duits-Lutherse traditie van het Staatskirchentum, waarin de vorst het hoofd van de kerken was. Zo trachtte hij de katholieke Kerk los te weken van het gezag van Rome (o.m. door zelf bisschoppen te benoemen) en lokte hij een ware schoolstrijd uit toen hij in 1825 het vrije (katholieke) middelbare onderwijs afschafte. Aan de andere kant erkende hij dat zijn nieuwe land een overwegend katholieke natie was (3,8 miljoen katholieken tegenover slechts 1,2 miljoen protestanten) en trof hij voorbereidingen om een katholieke koning mogelijk te maken (cfr. supra).
Om de toekomstige priesters naar zijn hand te zetten en om ze een behoorlijke opleiding te geven, verplichtte hij de seminaristen eerst twee jaar lang les te volgen aan het Filosofische College te Leuven. Zijn weinig tactvolle ambtenaren kozen daarvoor het gebouw dat Jozef II voor een centraal seminarie had gebruikt.
[bewerk] Economische grieven
De regering wendde de belastinggelden aan om in het Noorden verkeersmiddelen te scheppen, die in het Zuiden door zakenlui op eigen risico moesten worden verwezenlijkt.
Belgische handelaars en nijveraars morden tegen de vrijhandelspolitiek, die vanaf 1827 werd gevoerd.
Door de afscheiding van Frankrijk had de industrie in het Zuiden een groot afzetgebied verloren. De Nederlandse kolonie Oost-Indië leed intussen onder een langdurige opstand en de Britten hadden ook daar economisch voet aan wal gekregen.
Door het wegvallen van de continentale blokkade, werd het vasteland nu met goedkopere Britse industriële producten overspoeld, die in het meer agrarische Noorden gegeerd waren, maar die de minder (t.o.v. de Britse) gemechaniseerde nijverheid uit het Zuiden buiten spel zetten.
[bewerk] Het "Monsterverbond" tussen liberalen en katholieken
De liberalen waren aanvankelijk antiklerikaal. Vanaf het eind van de jaren '20 besteedde een groepje jonge liberalen meer aandacht aan een nieuwe staatsorde dan aan hun antiklerikalisme. Deze jongeren hadden de bevoorrechte positie van de Kerk vóór de Franse Revolutie niet meer gekend. Zij stonden ook onder sterke invloed van de Franse liberalen, die samen met de Kerk, actie voerden tegen hun absolutistische vorst Karel X. In het kader van de vrijheid van denken werd eveneens de vrijheid van geloof en dus ook het katholieke geloof aanvaard. Deze jonge liberalen, onder wie de Bruggeling Louis De Potter, de Luikenaars Charles Rogier (van Franse origine) en Joseph Lebeau en de Luxemburger Jean-Baptiste Nothomb stonden onder invloed van de Zwitsers-Franse filosoof Benjamin Constant.
De katholieken, misnoegd over Willems schoolpolitiek, kwamen in dezelfde periode onder invloed van de geschriften van de Franse priester Félicité Robert de Lamennais, die het liberale katholicisme introduceerde. Hij stelde een liberale staat voor met een sterke scheiding van Kerk en Staat. Volledige vrijheid kon de Kerk, net zoals de economie, alleen maar ten goede komen.
In december 1825 deed de Luikse katholieke politicus baron de Gerlache in de Tweede Kamer een eerste oproep tot de liberalen voor een unie van de opposities. Hij koppelde de vrijheid van onderwijs, die de Kerk eiste, aan de grondwettelijke vrijheden van godsdienst en drukpers en riep de liberalen op om de vrijheid op al die terreinen te verdedigen.
Vanaf 1828, jaar van de gemeenschappelijke publicatie van de grieven tegen Willem I, werd er gezamenlijk een hevige polemiek gevoerd in de kranten. Door een aantal toegevingen op het gebied van taalgebruik en schoolbeleid weekte Willem I de katholieken echter los uit de oppositie.
Toch wou de koning niet horen van een parlementair stelsel met ministeriële verantwoordelijkheid en nog minder van een bestuurlijke scheiding tussen Noord en Zuid onder éénzelfde kroon. Vier vooraanstaande Zuid-Nederlandse journalisten (onder wie Louis De Potter) werden naar Frankrijk verbannen.
Het regime van Willem I werd nu steeds openlijker autoritair, naar Pruisisch model. De koning verklaarde dat zijn soevereiniteit in de tijd voorafging aan de grondwet en dus niet door haar beperkt werd. In mei 1829, in volle politieke crisis, benoemde hij zijn zoon, de Prins van Oranje (de latere koning Willem II), tot voorzitter van de ministerraad en vicepresident van de Raad van State, om duidelijk te maken dat hij geen ministeriële verantwoordelijkheid voor het parlement zou toestaan. Kritiek op het staatsbestel of op de regeringsdaden betekende dus een aanval op de dynastie. In december 1829 werd een koninklijke boodschap verspreid, waarmee alle ambtenaren en magistraten hun instemming moesten betuigen op straf van onmiddellijk ontslag.
De radicalisering van de "Belgische" oppositie veroorzaakte ook het afhaken van de Noord-Nederlandse liberale oppositie en een opnieuw versterken van de antidemocratische reflex. Volkssoevereiniteit in een unitair Koninkrijk der Nederlanden zou immers een overwicht met zich meebrengen van de 62% Belgen en van de nog talrijker katholieken. Dan zou ook het overwicht van overheidsambten in het bestuur, het leger en de diplomatie voor het Noorden moeten worden teruggeschroefd. Daarom vormden de noordelijke leden van de Tweede Kamer een blok rond de regering en de Oranjedynastie. In rest-Nederland zou tot de grondwet van 1848 de koninklijke macht onaangetast blijven. Pas in dat jaar gaf koning Willem II, geschrokken van de omwentelingen elders in Europa, toe aan de roep naar ministeriële verantwoordelijkheid van de liberalen.
Het Monsterverbond was voornamelijk het werk geweest van Luikse politici (onder sterke Franse invloed). Dit was ook niet verwonderlijk. Luik had historisch nooit deel uitgemaakt van de Zuidelijke Nederlanden. Historisch was het altijd een erg autonome staat binnen het Duitse Rijk geweest. Het was pas onder de Franse bezetting, van 1795 tot 1815, dat Luik met de naburige provincies verenigd werd.
[bewerk] Opstand
Verschillende externe factoren beïnvloedden de revolutionaire geest.
De Julirevolutie die op 27 juli 1830 te Parijs uitbrak tegen koning Karel X, bracht in amper drie dagen de burgerkoning Lodewijk Filips aan de macht in een nieuw geconstrueerd grondwettelijk koninkrijk. De koning werd een "roi des Français par la volonté nationale". Deze liberaal geïnspireerde revolutie, bevrucht door de Verlichting, verhoogde de oproerige stemming in België. Sommigen hoopten in nood op militaire hulp van Frankrijk te kunnen rekenen. Anderen zagen meer in hervormingen binnen de verenigde Nederlanden, getuige daarvan de twaalf w's die in het straatbeeld verschenen: Wij willen Willem weg, wilde Willem wijzer worden, wij wilden Willem weer.
Terwijl de Franse burgerlijke revolutie vooral liberaal getint was, stonden de revoluties in Griekenland, Polen en Italië van 1829 tot 1831 eerder in het teken van het nationalisme, geïnspireerd door het romantisme dat toen opgang maakte. De Romantiek verdedigde de gedachte dat elk volk, verbonden door historische feiten een entiteit vormt en dus recht op een eigen natie en zelfbestuur heeft.
De Belgische Omwenteling zou, zoals vele revoluties, gestuwd worden door een economische crisis. De werkloosheid onder de handarbeiders door de beginnende mechanisatie en de gestegen voedselprijzen door de mislukte oogst van 1829 zouden als vruchtbare voedingsbodem dienen om een massa proletariërs op straat te krijgen. Zij zouden de kastanjes uit het vuur halen voor enkele jonge, ambitieuze politici.
In Holland, vooral in Amsterdamse havenkringen, was er al geruime tijd een beweging die terug wilde naar de oude, beperkte Statenbond. Een op de zee gebaseerde wereldhandel leek veel gunstiger dan de zo gevaarlijke continentale betrokkenheid.
[bewerk] De rellen van augustus
Na de opvoering, op de avond van 25 augustus 1830 (verjaardag van Willem I), van de romantisch nationalistische opera "La muette de Portici" (De Stomme van Portici) in de Koninklijke Schouwburg in Brussel, thans de Muntschouwburg, bleven de toehoorders "vive la liberté" roepen. In de late avond gingen enkele heethoofden (door agitatie van Franse geheim agenten, waaronder de Franse emigrant Culhat) het huis van uitgever Libry-Bagnano plunderen en brand stichten in het huis van minister Van Maanen, de drijvende kracht achter de taalpolitiek van de koning. Er vielen doden onder schoten van de ordediensten. De wanordelijkheden werkten aanstekelijk op de werklozen, die 's anderendaags in de fabrieken de stoommachines en de mechanische weefgetouwen vernielden (volgens hen de oorzaak van hun werkloosheid) en de voedselvoorraden plunderden. Gelijkaardige feiten deden zich vanaf 27 augustus voor in Luik, Verviers, Hoei, Namen, Bergen en Leuven.
De burgerij, die vaststelde dat de wettelijke overheden de situatie niet aankonden en die zich bedreigd voelde, richtte in verschillende steden een burgerwacht op, die spoedig de orde herstelde. Gesterkt door dit gezag, nam het college van notabelen, dat in het Brusselse stadhuis bijeenkwam, het initiatief in handen. Op 28 augustus stuurde het een afvaardiging naar Willem I om het ontslag van minister Van Maanen te vragen en een spoedbijeenkomst van de Staten-Generaal om de grieven te bespreken.
Ook hing het college de Brabants-Henegouwse driekleur (Brabantse Omwenteling, 1789) uit. Deze vlag was op 26 augustus ontworpen door de advocaat Lucien Jottrand, redacteur van Le Courrier des Pays-Bas, en de journalist Edouard Ducpétiaux. Hiermee wilden ze reageren tegen de Franse vlaggen die op sommige plaatsen hingen, omdat ze vreesden voor een Franse interventie. Een winkelierster, mevrouw Abts, maakte enkele exemplaren op dit ontwerp. (Een gedenkplaat op de hoek Heuvelstraat - Grasmarkt herinnert hieraan). De eerste hangen de twee aan het stadhuis van Brussel; met de tweede loopt Theodore Van Hulst, werknemer van het Ministerie van Oorlog, door de straten.
Om zich duidelijker te onderscheiden van de Duitse driekleur komen de banen in de volgende exemplaren verticaal te staan met het rood aan de vlaggenstok. Later, op 23 januari 1831 werd beslist deze vlag in de nieuwe Belgische Grondwet vast te leggen, het artikel 125 verscheen op 7 februari. Al op 12 februari werd de vlag om esthetische redenen gespiegeld met het zwart aan de stok; het grondwetsartikel, in de grondwet van 1994 opgenomen als artikel 193, wordt echter nooit aangepast, alle Belgische vlaggen zijn bijgevolg onwettig!
[bewerk] De septemberrevolutie
Het weifelende en onhandige optreden van Willem I en zijn zonen leidde in september 1830 tot een definitieve breuk. Enerzijds had Willem I wel al in juni 1830 de onbeperkte taalvrijheid weer ingevoerd en het Filosofische College voor priesters afgeschaft. Anderzijds liet hij noch persvrijheid, noch een staatshervorming toe. Hij stuurde zijn zoon, kroonprins Willem, naar Brussel, terwijl zijn andere zoon, prins Frederik, die opperbevelhebber was van het koninklijke leger, in en om Vilvoorde klaarstond met een legertje van 6000 man. Dit optreden werd vergeleken met dat van een bezetter.
De troepen bleven vooralsnog in Vilvoorde en prins Willem ging onder bescherming van de Brusselse burgerwacht de stad binnen. Deze laatste stelde voor dat de prins bij zijn vader voor een bestuurlijke scheiding van België en Nederland onder de Oranjedynastie zou pleiten. Willem I weifelde echter en liet enkele weken verlopen.
Terwijl de Belgische leden van de Staten-Generaal op 13 september 1830 naar een buitengewone zitting in Den Haag trokken, kregen de opstootjes in Brussel weer een gewelddadig karakter, vooral nadat er begin september gewapende versterking uit Luik gekomen was. Spontaan werden vrijkorpsen opgericht, die geleid werden door verkozen of door zichzelf benoemde leiders. Op 23 september trekt het regeringsleger, onder aanvoering van prins Frederik met een leger van 12000 man Brussel binnen. De burgerwacht kon de volkswoede op dit leger afwentelen en doen omslaan in een nationale opstand. Het leger, dat zich in het Brusselse park (de Warande) opgesteld had, werd het doelwit van de Brusselse opstandelingen en van overal toegesnelde idealisten. Ook vanuit het buitenland stroomden vrijwilligers toe: zo werd in Frankrijk het "Légion belge parisienne" opgericht, dat met privé-steun gefinancierd werd (o.a. van graaf de Merode) en twee bataljons van telkens 400 vrijwilligers leverde. Dit gebeurde met instemming van de Franse regering, die zo een eventuele aanhechting van België bij Frankrijk in de hand wou werken.
Toen het regeringsleger (waarvan 2/3 Zuid-Nederlanders) na vier dagen strijd, met honderden doden en gewonden langs beide zijden, in de nacht van 26 op 27 september opbrak, begon de scheiding pas goed.
Tijdens deze gevechten in het park van Brussel kwam een revolutionaire regering tot stand: het Voorlopig Bewind.
[bewerk] De militaire overname van het grondgebied in oktober
Door zijn bestendig contact met de plaatselijke burgerbevolking, bleek het regionaal gerekruteerde en gestationeerde regeringsleger zeer vatbaar te zijn voor revolutionaire ideeën en viel nu snel uiteen. De troepen kwamen in opstand tegen de hiërarchie, weigerden de bevelen uit te voeren en deserteerden massaal. In een aantal garnizoenen werden de Noordelijke officieren gevangen genomen door hun soldaten. Op 16 oktober wordt de desintegratie van het leger nog versterkt doordat kroonprins Prins Willem in navolging van het Voorlopig Bewind de onafhankelijkheid van de Zuidelijke provincies (beneden de Rijn) uitroept en verklaart het leger te splitsen in Noordelijke en Zuidelijke divisies.
Ondanks hun bonte samenstelling en omkadering (o.m. door een Spaanse avonturier en Franse officieren), slaagden de revolutionaire vrijwilligersbrigades erin bijna overal de plaats in te nemen van de reguliere troepen. Op de citadel van Antwerpen, de gemeente Mook en Middelaar in het noorden van Limburg en de steden Maastricht en Luxemburg na, was eind oktober het hele grondgebied 'bevrijd' van Noordelijke troepen, met inbegrip van de in 1839 aan Willem 'teruggeven' delen van Limburg en Luxemburg. Van 1830 tot aan 1839 waren deze gebieden feitelijk onder Belgisch gezag tot zij in 1839 'teruggegeven' werden aan de Hollanders.
Maar ook in het Noorden waren de Hollandse handelskringen niet bedroefd om deze afscheiding.
[bewerk] Wapenstilstand en nationaal Congres in november
Vanaf november consolideren zich de militaire posities en zijn er pogingen om tot een wapenstilstand te komen. Op 3 november waren er in het Zuiden al overal verkiezingen voor een Nationaal Congres, dat op 10 november voor het eerst bijeenkomt en de onafhankelijkheidsverklaring bevestigt "met uitzondering van de relaties van Luxemburg met de Duitse Bond". Op 22 november kiest het Congres voor de monarchie als staatsvorm en discussieert nog of dat al dan niet een lid van het huis van Oranje mag zijn. Na de beschieting van de stad Antwerpen vanuit de citadel (door de Nederlandse generaal Chassé) besluiten de afgevaardigden de Oranjes uit te sluiten. De Duitse prins Leopold van Sachsen-Coburg en Gotha, die in Engeland woonde (en die eerder het aanbod koning van Griekenland te worden had afgeslagen) werd het koningschap over het jonge koninkrijk aangeboden. Leopold accepteerde de uitnodiging en op 21 juli werd hij in door de eedaflegging op het Brusselse Koningsplein de eerste Koning der Belgen.
[bewerk] Internationale erkenning en Franse militaire steun
Frankrijk blijft denken aan een verdeling tussen de buurlanden van het opstandige gebied (zie verdelingsplan Talleyrand). De andere grootmachten willen vooral de feitelijke situatie van rust handhaven en laten het Belgische bewind zijn gang gaan. In maart 1831 kan het een orangistische poging om het gezag van Oranje te herstellen, verijdelen. Rusland had in Polen met een andere opstand te maken, zodat het de Nederlandse koning geen steun kon bieden. Het nieuwe regime werd stilaan door de grootmachten aanvaard, zeker nadat het eindelijk een koning had gevonden. Willem I aanvaardde deze situatie niet. In augustus 1831 rukt het Nederlandse leger opnieuw zonder veel tegenstand op naar Brussel (Tiendaagse veldtocht). Nadat een Frans leger de grens is overgestoken, trekt Willem I zijn troepen, die al voor Leuven stonden, terug.
Nederland erkent de Belgische onafhankelijkheid pas in 1839, bij het Verdrag van Londen.
[bewerk] Gevolgen van de scheuring
[bewerk] Economische gevolgen
Het separatisme dat leidde tot de Belgische secessie was voor de belangrijkste industriestad Gent een catastrofe. In 1832 verwerkte de Gentse textielnijverheid nog slechts 2 miljoen kg katoen, tegenover 7,5 miljoen kg in 1829. De meeste arbeiders waren als direct gevolg van de Belgische afscheuring werkloos geworden en de anderen verdienden nog amper 30 % van hun loon uit 1829.
In de havenstad Antwerpen was de ramp nog groter. In 1829 bedroeg de haventrafiek 1028 schepen en 129.000 ton. Antwerpen verstouwde dat jaar zelfs dubbel zoveel goederen als Rotterdam en Amsterdam samen. In 1831 was het aantal schepen teruggevallen van 1028 tot 398, en de handel met de kolonies herleid tot nul.
[bewerk] Culturele gevolgen
Onder het bewind van Koning Willem I verdubbelde het aantal lagereschoolkinderen van 150.000 tot 300.000 dankzij de oprichting van 1500 nieuwe scholen. Omdat evenwel iedereen les kreeg in de volkstaal betekende dit dat in heel Vlaanderen (Brussel inbegrepen) alle scholieren 'onderworpen' werden aan Nederlandstalig onderwijs. Eén der eerste daden van het Voorlopig Bewind was dan ook de afschaffing van álle openbare scholen in België, met uitzondering van de Franstalige universiteiten van Gent en Luik die dienden om de nieuwe elites op te leiden.
[bewerk] Zie ook
- Tiendaagse Veldtocht
- Verdrag van Londen (1839)
- Voor de roman van Hendrik Conscience over deze revolutie, zie De omwenteling van 1830
- Voorstellen tot indeling van België in 1830
[bewerk] Referenties
- "1830, De Geboorte van België - Van Willem I tot Leopold I"; Special Knack, 6 september 2005; Roularta Media Group, Roeselare
- Prof. dr. E.H.Kossmann - De Lage Landen 1780-1940. Anderhalve eeuw Nederland en België; Elsevier Amsterdam/Brussel 1984
- Prof dr. Els Witte - De Constructie van België, 1828-1847; Lannoo, 2006, ISBN 90-209-6678-2; ISBN-13 : 978-90-209-6678-7
[bewerk] Externe link